Literaire meesterwerken zijn niet onaantastbaar
Het kraken van literaire momenten


Literaire meesterwerken zijn niet onaantastbaar. Dat bewijzen Percival Everett en Kamel Daoud die zich respectievelijk de Avonturen van Huckleberry Finn en De Vreemdeling toe-eigenen. Ze gebruiken de taal van de machtigen om het verleden in eigen woorden opnieuw te vertellen, en zo een nieuwe toekomst mogelijk te maken.
In James vertelt Everett De avonturen van Huckleberry Finn van Mark Twain vanuit het perspectief van de vluchtende slaaf Jim. Daoud geeft in Moussa of de dood van een Arabier een naam en een verhaal aan de anonieme Arabier die in Albert Camus’ De Vreemdeling vermoord wordt door Meursault. James kreeg vorig jaar de National Book Award, en recent nog de Pulitzer Prijs. Moussa (in het Frans: Meursault, contre-enquête) kreeg in 2015 de Prix Goncourt du premier roman.
Mark Twain schreef zijn boek in volle heropleving van segregatie en slavernij (ook al was die formeel afgeschaft) in het Amerikaanse Zuiden, maar hij vertelde wel over Jim als een volwassen man met inzicht en plannen, en over de vriendschap tussen de vluchtende slaaf en een witte jongen. Dat alleen al was voor het streng gesegregeerde Zuiden vloeken in de blanke kerk, ook al behield Twain onverkort een witte blik.
Albert Camus schreef zelfs helemaal niet over de koloniale bezetting van Algerije, terwijl zijn roman zich wel in dat gebied tijdens de periode van de onafhankelijkheidsstrijd situeert. De vervreemding, en de vreemdeling, die hij beschrijft zit in de witte hoofdpersoon, die geen emotie toont bij het overlijden van zijn moeder en – horresco referens – zelfs niet in God gelooft. Dat kwam hard aan in het katholieke Frankrijk van 1942, ook al werd de suprematie van het Franse imperium niet in vraag gesteld.
De taalstrijd
Die destijds gedurfde, maar nu hoogstens gematigde positie maakt beide boeken geschikt om ze met een assertieve kanteling van perspectief van binnenuit te herschrijven. De hoofdpersonen vandaag zijn de stemlozen en anonieme doden van vroeger.
Percival Everett behoudt het taalspel dat Twain al gebruikte om de grens tussen wit en zwart te markeren aan de hand van het verschil tussen het zuidelijke Engels van de witte boeren en het pidgin dat door de tot slaaf gemaakten gebruikt werd. James gebruikt dat ‘slaventaaltje’ echter niet bij gebrek aan kennis of taalbeheersing, maar als een bewuste overlevingsstrategie. Slaveneigenaars en de brede witte meerderheid willen gebrekkig Engels horen als geruststelling dat hun heerschappij blijvend en noodzakelijk is. Onder elkaar discussiëren de tot slaaf gemaakte gezinnen in perfect Engels, en James zelf leest stiekem verlichtingsfilosofen als Voltaire, Rousseau en Locke. Everett maakt van James, met andere woorden, een volwaardige deelnemer aan het debat over mens-zijn, waardoor zijn vrijheidsberoving en vernedering niet langer compassie oproepen maar verontwaardiging.
Ook de vertaling zelf worstelt met taal, want waar Everett in het blanke taalregister heel vaak nigger gebruikt, en er ook op stond dat dit in vertaling voluit gehandhaafd zou worden, koos de vertaler niet voor het Nederlandse equivalent, maar bleef het Engelse n-woord staan. Het is een vreemde keuze die de schok en de verontwaardiging over het harde racisme in de term uitbesteedt aan een andere taal, een ander land en een tijd ver hiervandaan. Een betwistbare keuze.
Het verleden gaat niet voorbij
Aangezien Camus’ Arabier anoniem en onbekend bleef, moest Kamel Daoud zijn personages een naam, een geschiedenis, een mening, ambitie en een relatie tot de koloniale geschiedenis geven. De Arabier heet hier Moussa Oeled el-Assasse en zijn geschiedenis wordt verteld door zijn jongere broer Haroen. Daoud schuift zijn personages heel geloofwaardig in Camus’ decors, die hij vervolgens vakkundig van betekenis verandert. Een van de opvallende motieven die Daoud verplaatst van Meursault naar Haroen, is de tirade tegen religie: ‘Ik weet niet waarom iedereen die vraagt of God bestaat zich tot een mens richt voor een antwoord. Vraag het hem toch rechtstreeks!’ Die passage leverde Daoud een salafistische fatwa en heel wat kritiek op, waarmee hij zich precies op dezelfde plaats als Camus bevindt.
Daoud kopieert nog een cruciaal gegeven uit Meursaults verhaal: de quasi zinloze moord. In Camus’ verhaal schiet Meursault ‘de Arabier’ neer met wie hij eerder op de dag een aanvaring had, maar die hij verder niet kent. In Daouds verhaal schiet Haroen een Fransman neer die een nacht schuilt op het binnenhof van de familie. ‘Dit was geen moord, maar een teruggave’, flitst door het hoofd van de jonge Haroen. ‘Bovendien was het maar een Fransman die ongetwijfeld op de vlucht was voor zijn eigen geweten.’ Daoud zorgt er in zijn gelaagde verhaal voor niet in de val van het oog-om-oog-denken te trappen, maar beseft tegelijk dat de wraakgedachte onvermijdelijk is, zeker als het slachtoffer machteloos gemaakt wordt door het systeem.
Het onrecht van het verleden heeft geen duidelijke einddatum, al werd de slavernij in de VS afgeschaft in 1865 en moesten de Fransen in 1962 de onafhankelijkheid van Algerije erkennen. Zowel Moussa als James lezen dan ook niet als historische tegenverhalen, maar als urgente en actuele stemmen die niet enkel om aandacht, maar om rechtvaardigheid vragen. Daoud en Everett schrijven over de strijd die we vandaag voeren. Wie geeft eindelijk een stem aan de Congolese vrouwen uit Gangreen?
James van Percival Everett is uitgegeven door Atlas Contact. 312 blz. ISBN 978 90 254 7667 0
Moussa of de dood van een Arabier van Kamel Daoud is uitgegeven door Ambo Anthos. 150 blz. ISBN 978 90 263 4192 2
Deze analyse werd geschreven voor MO*156, het zomernummer van MO*magazine. Vind je dit artikel waardevol? Word dan proMO* voor slechts 4,60 euro per maand en help ons dit journalistieke project mogelijk maken, zonder betaalmuur, voor iedereen. Als proMO* ontvang je het magazine in je brievenbus én geniet je tal van andere voordelen.